De grote onbekende
"Er zijn levensgeschiedenissen die zich uiterst moeilijk laten schrijven. Vooreerst dewijl ze zoo aandoenlijk zijn, dat men zich er niet mee kan inlaten, of men moet het uitsnikken van ontroering; en dan, omdat ze bijna geheel in den nacht der vergetelheid begraven liggen, — Van al zulke levensgeschiedenissen is de van PIET PAALTJENS de onbechrijfelijkste.
Men weet haast niets van hem, en wat men nog van hem weet, dat is hartverscheurend.
Wanneer is hij geboren en waar? Wie droeg hem onder haar hart en wie gaf hem als vader aan bij den burgerlijken stand? Bij wien lag hij schoolen in wat jaar deed hij het staatsexamen? — Op al die vragen kreeg nooit iemand antwoord."
Dit is de tekst op de eerste pagina van een LEVENSSCHETS, welke zich uitstrekt over de eerste tien tekstbladzijden na het blad met de titelpagina. Aan het slot staat de datering 24 oktober 1867 en de initialen F.H.
Mystificatie
Aan de gebruikte taal en stijl is af te leiden dat die tekst in het laatste deel van de negentiende eeuw is geschreven enerzijds bloemrijk, anderzijds — althans voor onze begrippen — enigszins gezwollen. En in dier voege is ook het commentaar dat degene die zich verbergt achter die twee hoofdletters, op de resterende tekstbladzijden geeft. Zo meldt hij dat hij in een bepaalde dichterlijke uiting van PP geen zedelijke strekking in vindt. Dan volgt er direct een sterretje, verwijzend naar een Noot onderaan de pagina. Daarin wordt ingegaan op allerlei aspecten van zedelijke kracht en meldt de schrijver van de Noot — die nota bene de zetter blijkt te zijn — dat hij "de verzen van den heer P. voor een goed geneesmiddel tegen den kwaal zelve waarvan zij de uitvloeisels schijnen te zijn" houdt, om te eindigen met een aanval op "huilerige en tandenknarsende rijmen in almanakken."
Nieuwe edities
Vier jaar daarna verschijnt een tweede druk van de Snikken en Grimlachjes en staat er in een voorwoord voor den tweeden druk een aantal regels met de ondertekening P. PAALTJENS, die meent dat het beter is dat de uitgever niet meerbij hem aanklopt om nieuwe verzen.
"Alzoo, beste heer ROELANTS, wilt ge nog wat van mij hebben, kom dan om — sigaren. Of neen — heb geduld: misschien dat ik u toch nog eens met een bundeltje verzen gelukkig maken kan, maar verzen van een anderen geest dan die mij als jongeling bezeten hield."
Dan volgt nog een blad met aan de ene kant een voorwoord bij de vierde druk. In 1881 meldt de uitgever, in weer een nieuwe uitgave, verheugd dat PP toestemming heeft gegeven nog een gedicht toe te voegen en in October 1895 worden in de zevende druk nog weer enkele gedichten, totaal 15 pagina's beslaand, toegevoegd.
Piet Paaltjens, annex François Haverschmidt (1835-1894) heeft het verschijnen van die dan — in ieder geval vooralsnog — laatste editie van de Snikken en Grimlachjes niet meer mogen beleven: hij is in januari 1894 overleden.
Praktische serendipiteit
Tijdens een van mijn bijna (werk)dagelijkse fietstochten met de hond, richting centrum van de Stad waarin ik ben geboren en nog immer woon, kom ik iedere keer in aanraking met kratten en dozen vol afgeschreven boeken, die voor de etalageruit van een in Stad en wijde ommelanden bekend antiquariaat staan. En niet zelden vind ik daar wel iets van mijn gading dat dan voor de somma van vijftig cent per stuk mee mag. Eerder deze week was de oogst bijzonder: bijna twintig boeken, waaronder twee van François Haverschmidt: het onderhavige en een bundel verhalen uit 1894 — Familie en kennissen. Meer daarover in een artikel op het cultuurweblog All art is quite useless van Rond1900.nl. Dat waren de twee enige uitgaven tussen al die nieuwe aanwinsten van de nog lopende week, welke betrekking hebben op de periode die wordt bestreken door deze cultuursite.
Een der laatste gedichten
AAN ADRIANUS ARENA ICtus
Een paar slotsnikken
I.
Waar zijn ze nu de tranen, JANUS, die er blonken
Achter uwe brilleglazen, wen we elkander, dronken
Van weemoed, half, en half van wijn, in de armen zonken?
En waar de zangen, die dan diep ons uit de longen
Door 't opgeschoven raam, den stillen nacht in, drongen:
Het "Mihi est", door niemand schooner ooit gezongen? (*)
Daar waar de zuchten bleven, die bij tusschenpoozen
Ik met den besten wil niet laten kon te loozen,
Gij weet het al te wel, om háár: "de bleeke roze".
En waar de schaterlach is heengerold, de blijde,
Dien al wat kennis had aan lachen u benijdde.
Zóo schaterlachen ze niet langer, ook te Leiden.
II.
't Gaat al voorbij. De dag zal komen, JANUS,
Dat het met u en mij voorgoed gedaan is.
Dan rijst en daalt de zon aan gouden transen:
Uw oog noch 't mijne vangt haar purpre glanzen.
't Sneeuwt bloesems; 't koren geelt, rood kleurt de heide:
Noch lentegroen noch herfstbruin zien wij beide.
Wieg golf en mastbosch vrij op de' âam der winden,
Hun zang niet meer ons oor zal open vinden.
Zacht zwelt de druif op Rijnsche en Fransche bergen:
Haar tintlend sap niet ons de tong zal tergen.
O JANUS, al die oud, fijne merken.
En andren slechts, dien zij het hart dan sterken.
_____
Dan volgen nog de afdelingen III. en IV.
Aan het slot de datering 1888.
__________
(*) Met Mihi est verwijst Paaltjens naar een befaamd drinklied uit de elfde eeuw: Mihi est propositum — In taberna mori.
____________
Afbeeldingen
1. Portret met signatuur van Piet Paaltjens. Deze, ten dele op fantasie berustende, beeltenis werd gerealiseerd door R.M. Schmidt Crans (Den Haag) voor de eerste druk van Snikken en Grimlachjes. Ook in de zevende editie van 1895 is deze afgedrukt tegenover de titelpagina en met een heel dun vloeipapiertje bedekt.
2. Voorplat van de zevende druk (1895) van de Snikken en Grimlachjes.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten