zaterdag 26 april 2008

Henri Rousseau — geniaal uilskuiken met trefzeker penseel

Toevallige vondst
Verleden jaar vond ik in een enorme stapel afgeschreven boeken van een antiquariaat een in brique linnen gebonden uitgave dat aan de rug enige beschadigingen en een watervlek vertoonde, doch van binnen geheel gaf was gebleven. Vier jaar lang had het in de winkel gestaan voor de somma van twaalf-en-een-halve euro, maar nu mocht het weg voor 50 cent. Het betreft het in 1944 te Genève verschenen boek Henri Rousseau — le douanier, geschreven door Pierre Courthion en uitgegeven op een klein atlasformaat met 50 afbeeldingen in zwart/wit op kunstdrukpapier, ter grootte van een hele pagina. Tegenover de titelpagina en eveneens aan de achterzijde van datzelfde blad bevindt zich een ingeplakte plaat — zie direct rechts, respectievelijk iets verder beneden — waarvan het meest opvallende is dat de tweede niet voorkomt in de lijst van voorkomende illustraties achterin het boek.

Armelijk bestaan
Neerbuigend werd hij nog lange tijd "de douanier" genoemd, ook nadat hij op zijn éénenveertigste die functie bij de Parijse stadsdouane had neergelegd, en hij zich vervolgens uitsluitend aan de schilderkunst was gaan wijden. De meeste collega's zagen hem evenmin voor vol aan en beschouwden hem als een uilskuiken, omdat hij volgens de normen van de doorsnee-burger ietwat zonderling was. Hij woonde in een armenwijk van Parijs, in een miniem straatje in de omgeving van de vestingwerken. Rousseau leefde aan de onderste rand van het bestaansminimum, ondanks het feit dat hij, als voormalig ambtenaar, een pensioen keeg. De opbengsten van de portretten die hij in opdracht schilderde, zorgden al evenmin voor een wezenlijke verbetering van zijn financiële situatie, en daarom gaf hij ook nog lessen, allereerst in schilderen, en daarnaast in muziek en in de voordrachtskunst. Zelfs in de literatuur heet hij een poging ondernomen om zijn bestaan te verbeteren met een drama in vijf bedrijven De wraak van een Russische wees. Het stuk is echter nimmer opgevoerd.

Palet, penseel, viool en fluit
We hebben het hier over de schilder Henri Julien Félix Rousseau op 21 mei 1844 in het Noord-Franse Laval geboren, die in zijn werkzame leven als schilder compensatie vond in zijn viool en in de fluit. Er wordt nog altijd verteld dat hij af en toe de straat op ging en op binnenplaatsen viool speelde om weer wat stuivers bijeen te kunnen rapen. Maar over Rousseau gaan zoveel verhalen, maar diverse daarvan bleken niet anders te zijn dan verzinsels. Zo worden getrouwe details in tal van zijn oerwoudschilderijen [1] dikwijls gerelateerd aan het Mexicaanse Avontuur, dat hij, volgens eigen zeggen, tijdens zijn militaire diensttijd zou hebben beleefd en dat hem eveneens tot die voorstellingen zou hebben geïnspireerd. Maar zelfs zijn biograaf Wilhelm Uhde (1874-1947) — die een sterk voorvechter van Rousseau's kunst is geweest — heeft in zijn laatste geschiften over deze schilder daaromtrent twijfels geuit. En thans wordt dan ook algemeen aangenomen dat Rousseau nooit buiten Frankrijk is geweest.
Dat met het oprapen van geld wordt echter aannemelijk als men bedenkt dat hij in een brief van 1 juli 1909 aan zijn vriend de dichter kunstscribent Guillaume Apollinaire (1880-1918) zijn beklag heeft gedaan over zijn onmogelijke financiële situatie en hem daarom een klein bedrag te leen heeft gevraagd. Apollinaire heeft zich echter steeds met een zweem van hooghartigheid jegens Rousseau opgesteld.

Zelfportret
Alom bekend is Rousseau's Zelfportret uit 1890, [2] dat vrijwel alle versies van de Vrije Encyclopedie Wikipedia als eerste, en soms tevens als enige, siert. Helaas vermeldden de meeste daarvan het jaartal 1908. (Het mag in de lijn der verwachting liggen dat ik die inmiddels alle heb verbeterd.) Rousseau staat daar schijnbaar net iets boven de grond en hij is, geheel in het zwart — met uitzondering van zijn overhemd: pak, stropdas, baret, schoenen en baard — relatief groot op de voorgrond met palet en penseel. Op de achtergrond eerst een boot versierd met tal van vlaggen, een ijzeren brug en geheel achteraan gebouwen, die een wat grotere stad (Parijs, ligt nogal voor de hand) suggereren. Hoewel we het niet kunnen zien, moet er nog 'iemand' achter de kunstenaar hebben gestaan, en die gedachte spruit voort uit een opmerking, die Henri Rousseau zelf eens over zijn werk heeft gemaakt: "Niet ik heb die geschilderd, er stond iemand achter mij, die mijn hand heeft geleid."

'Zondagsschilder' en leek'
Veelal is Rousseau afgeschilderd als leek, naïeveling en zondagsschilder, maar de gegevens die biograaf Uhde boven tafel heeft gehaald, maken het aannemelijk dat hij ook tekenleraar is geweest. Verder stond hij niet zo ver buiten de werkelijkheid als zo dikwijls van de naïeven wordt aangenomen. Een brief van 1 april 1910 verheldert één en ander. Daarin schrijft hij aan André Dupont dat hij die 'bewaarde naïviteit' te danken heeft aan dat professor Gérome van de Ecole des Beaux Arts en meneer Clément, directeur van de school voor de kunsten te Lyon hem steeds op het hart hadden gedrukt zo te blijven als hij toen was: met de natuur als leermeester. Rousseau voegt daar nog aan toe dat men zoiets in de toekomst helemaal niet meer dwaas zal vinden. "Men heeft mij ook gezegd dat ik niet meer bij deze eeuw hoor. Ik kan mijn kunst, die ik door intensieve arbeid heb verworven, nu niet zomaar veranderen, dat zult u kunnen begrijpen."
Dat 'gebruik' van de natuur in zijn werken door er steeds maar weer een figuur in te plaatsen kan enerzijds ertoe hebben bijgedragen dat men zijn werk als die 'met een naïeve sfeer' ondergaat, maar naast dat Italiaanse, primitieve element, is de sfeer van de vroege Vlaamse meester Pieter Brueghel aanwijsbaar.

Opzienbarend
Nadat Rousseau enige tijd onderwijs had gegeven, werd hij met de Palmes Académiques gedecoreerd. Werkelijk opzien hebben zijn schilderijen voor het eerst gebaard in 1886 — in wezen dus een jaar nadat hij pas echt was gaan schilderen — in de Salon des Indépendants waarvoor hij zijn eerste werken heeft ingezonden. Thuis gaf hij 's avonds ontvangsten, aanvankelijk voornamelijk voor zijn leerlingen, die veelal uit de omgeving afkomstig waren, enige tijd later aangevuld met wat progressieve figuren uit de wereld van de kunsten. Later kwamen daar de grotere bekendheden nog weer bij: Guillaume Apollinaire, Maurice Raynal (gest. 1954), zijn latere biograaf Wilhelm Uhde, Pablo Picasso (1881-1973) en de jonge Amerikaanse schilder Max Weber (1881-1961), die naar Amerika terugging met een aantal tekeningen en schilderijen van Rousseau. Die werden alle voor het eerst in de expositie met alleen werken van Rousseau getoond in de New Yorkse Galerie 291 in 1910, het jaar waarin de schilder op 2 september is overleden.

Schril contrast
Gewoonlijk overheerst het statische element in Rousseau's werk, maar een nadrukkelijke uitzondering daarop vormt het doek La Guerre uit 1894: een allegorische voorstelling van de Oorlog te paard over een slagveld galopperend tussen de massa's lijken en de daarop afkomende roofvogels. Ruïnes, tranen en vertwijfeling is het resultaat als de Oorlog heeft toegeslagen en in een mum van tijd zijn tol heeft geëist. Lijnrecht contrastrend daarmede is het lyrische moment in De Slapende Zigeunerin uit 1897: een slapende vrouw ligt onder de blote hemel, een leeuw, die met de staart stijf gestrekt is genaderd, snuffelt heel voorzichtig aan haar schouder. Er is wel gesuggereerd dat de aanwezigheid van de leeuw niet als echt moet worden beschouwd, maar een beeld moet symboliseren van de droom van de vrouw, waarmee tevens alle eventuele dreiging van gevaar — met dood en en verderf als mogelijk gevolg — wordt afgewend.
Ook leeft de schilder Rousseau in geestelijk opzicht in paradijselijke sferen, die hij als menselijk wezen nimmer heeft gekend. Met zijn werk dat de tand des tijds met het gemak heeft kunnen weerstaan en ons in de huidige tijd laat zien hoezeer hij werkte op het breukvlak van twee fasen in de kunstgeschiedenis, die met de eeuwwisseling samenvielen. Het noodlot dat Henri Rousseau met zoveel kunstenaars in tal van disciplines deelt, is het beleven van bittere armoe tijdens zijn leven, alsook afkeuring en desinteresse in die periode en daarmee in schril contrast de grote waardering van dat werk zowel in artistiek, in geestelijk en economisch opzicht. Tijdens zijn leven heeft Henri Rousseau veel van zijn doeken cadeau gegeven, en toen hij eenmaal was gestorven kon men in de direct daarop volgende periode tal van zijn schilderijen voor een habbekrats verwerven. Nu wil eigenlijk ieder museum wel een leuk bedrag voor een werk van Henri Rousseau neertellen.

[1] Een van de bekendste schilderijen in de categorie oerwoudstukken is Surpris! uit 1891, het hangt in de National Gallery te Londen.

[2] Het Zelfportret meet 146 x 114 cm, en bevindt zich in de Národni Galerie te Praag.

Afbeeldingen
1. Paysage, omstreeks 1885. Het doek heeft de afmetingen 35 x 22 cm.
2. Straat met koetsen.
3. Henri Rousseau, de schilder met de vele ambachten. Zelfportret uit 1890.
4. Surpris! uit 1891. Het doek meet 130 x 162 cm, en het bevindt zich in de Londense National Gallery.
5. De slangenbezweerster uit 1907. Het doek meet 169 x 189,5 cm, en het bevindt zich in het Musée National du Louvre te Parijs.
6. Telegraafpalen in Malakoff uit 1908. Het doek bevindt zich in particulier bezit, en de mededelingen over de afmetingen varëren nogal: van 46 x 55 cm tot en met 194 x 255 cm.
7. Foto in blauw van de schilder Henri Rousseau.

vrijdag 25 april 2008

Kunst rond 1900, betreffende lichte zeden en gewoonten anno toen — twee koppelaarsters

Veelzijdigheid was troef
In een geheel ander boek dan dat met alleen Franse karikaturen — dat we op vrijdag 4 april in een eerste aflevering onder de aandacht hebben willen brengen — met onder meer veel kunst, waarvan eveneens tal van karikaturen uit de periode rond 1900, vonden we de hierbij gevoegde kleurenlithografie van Théophile Steinlen (1859-1923), waarop te zien is hoe een koppelaarster nieuw talent werft.
Théophile Steinlen, die we in een andere context wel eens hebben genoemd in verband met de Franse dichters van het fin de siècle en met name het Parijse cabaret Le Chat Noir, is in de huidige tijd in tal van vooraanstaande musea, verspreid over de gehele wereld, met zijn werk vertegenwoordigd.
Het betreft hier een boekwerk uit 1928 van Curt Moreck [1]: Die käufliche Liebe bei den Kulturvölkern, een deel in zijn reeks Kultur- und Sittengeschichte der neuesten Zeit. Het is een gedegen stuk vakwerk van een man, die veel tijd een aandacht heeft gegeven aan het bestuderen van de zeden en gebruiken over een langere periode, en zijn bevindingen dienaangaande in een behoorlijk aantal boeken heeft vereeuwigd. Tussen al die werken bevindt zich onder meer een standaardwerk over het Schoonheidsideaal van de vrouw in de loop der tijden, een ander boek heeft de Zedengeschiedenis van de Film als thema, en aan dat boek wordt nog veelvuldig gerefereerd als het zogenaamde 'pornographische Kino' van het Duitsland in de jaren twintig aan bod komt. In de meeste van Morecks werken is het thema der maatschappelijke, en daarin vooral de zedelijke, gebruiken als een rode draad die alles aaneensmeedt. Dat geldt eveneens voor zijn Führer durch das 'lasterhafte' Berlin.
Contrast
Als tegenhanger van de kleurrijke afbeelding met zedig ogende meisjes — die op straat worden aangesproken door een voor mannen onappetijtelijke koppelaarster, zoals zo dikwijls helemaal in het zwart gekleed, die wel brood in de beide jonge wezens ziet; zij kent immers haar klandizie en weet bij wie ze met deze nog relatief onbedorven jongedames succes kan behalen — beelden we hierbij eveneens een zedenschets van een zekere Guydo [2] af, die eveneens een koppelaarster uitbeeldt. Ook deze in het leven werkzame vrouw is in het zwart gekleed en zit met mantel aan en hoed op in het boudoir van een jonge vrouw met ontbloot bovenlijf, die in haar behaagzucht nog wel een en ander hoopt te kunnen verwerven. Het is eveneens duidelijk dat ze inmiddels enige ervaring heeft opgedaan.
_________
[1] Curt Moreck is een pseudoniem van Konrad Haemmerling (1888-1957), die veel over de cultuur- en zedengeschiedenis van diverse Europese landen heeft gepubliceerd in boeken die alle rijk zijn geïllustreerd en een goed inzicht in het thema aan de dag leggen. Tevens moet men eenvoudigweg zijn ruime keuze aan afbeeldingen waarderen.
Uit eigen ervaring bij de samenstelling van een soortgelijke trilogie in mijn jonge jaren weet ik hoeveel je eerst moet hebben gezien voordat je een paar honderd illustraties als uiteindelijke keuze overhoudt. Het hierboven genoemde deel van die reeks boeken bevat alleen al 350 afbeeldingen van tal van internationaal befaamde kunstenaars van het fin de siècle tot en met Frans Masereel.
[2] Guydo staat als ondertekening op tal van illustraties die werden vervaardigd door Guillaume le Barrois de l'Orgeval (1868-1931). Hij was als illustrator en karikaturist actief vanaf 1890 tot aan zijn overlijden. Ook als auteur heeft hij onder die naam gepubliceerd. Hij werkte mee aan tal van bekende tijdschriften, zoals Le chat noir, Le rire, Gil Blas, Le Frou-frou en nog een dozijn andere.
___________
Afbeeldingen
1. Théophile Steinlen: Koppelaarster werft nieuw talent.
2. Karikatuur van Guydo: De koppelaarster.
3. Théophile Steinlen aan het werk — ets uit 1901 van Pieter Dupont (1870-1911). Spencer Museum of Art, University of Kansas, USA. (NB: deze ets is in een andere context gedateerd met het jaartal 1893.)


dinsdag 22 april 2008

Friedrich Nietzsche variëert het slot van Goethe's Faust

In 1887 werden de Lieder des Prinzen Vogelfrei van de toen alom tegenwoordige Friedrich Nietzsche (1844-1900) gepubliceerd, waarin hij het onder meer over dichters en hun roeping in het algemeen heeft, maar al in de eerste bijdrage een kleine hommage An Goethe brengt door één van diens (passief) bekendste teksten te variëren, de slotfase uit het tweede deel van Faust. Daarin kan de goede verstaander echter onmiddellijk tevens een kritische houding jegens (de westerse) godsdienst herkennen, zoals bij de kenners van persoon en werk van Friedrich Nietzsche — al dan niet bewust — een directe associatie bestaat naar een anti-godsdienstige instelling.

An Goethe

Das Unvergängliche
Ist nur dein Glechnis!
Gott, der Verfängliche,
ist Dichter-Erschleichnis . . .

Welt-Rad, das rollende
Streift Ziel auf Ziel:
Not — nennt's der Grollende,
Der Narr nennt's — Spiel . . .

Welt-Spiel, das herrische
Mischt Sein und Schein: —
Das ewig-Närrische
Mischt uns — hinein! . . .

* * * * *

Voor al degenen, die niet de hieraan ten grondslag liggende tekst van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) paraat hebben, laten we die regels uit Faust hier meteen volgen:

(Chorus Mysticus)

Alles Vergängliche
Ist nur ein Gleichnis
Das Unzulängliche
Hier wird's Ereignis

Das Unbeschreibliche
Hier ist's getan
Das ewig Weibliche
Zieht uns hinan

[Met deze tekst besluit tevens de Achtste Symfonie van Gustav Mahler, die dat tweede deel van Faust als uitgangspunt voor zijn Sinfonie der Tausend heeft genomen. Dit omvangrijke, sterk bezette orkestwerk met een groot koor en acht solisten valt te beluisteren op de Duitse cultuurzender WDR 3 Radio, op zaterdag 26 april in een concert dat tussen 20:00 uur en 22:00 uur zal worden gegeven in de reeks Städtekonzerte NRW.]
____________
Afbeeldingen
1. Friedrich Nietzsche in 1882.
2. Johann Wolfgang von Goethe (ets).

maandag 21 april 2008

Fraaie kleurenafbeeldingen bij tabletten teerzeep in 1916


Kartonnen bijlage van één blad
In het septembernummer van 1916 van het toen befaamde Engelse STRAND Magazine — mede zo lang bekend gebleven doordat de verhalen van Arthur Conan Doyle over Sherlock Holmes daarin werden gepubliceerd— is tussen de normale katernen één kleiner kartonnen blad geplaatst — hetgeen op de binderij bij het vergaren van de normale vellen voor de aflevering van het tijdscrhrift daar moet worden tussengevoegd op de plek die technisch het beste uitkomt in overeenstemming met de wensen van de adverteerder.
In de loop van negentig jaar zijn op de witte randen wel enige watervlekken bespeurbaar en op de blanco gebleven achterzijde zijn die zelfs zeer groot. Bij nadere beschouwing zijn de witte gedeelten in de kleurenafbeeldingen overigens ook op die manier licht aangetast.

Gratis tegen inlevering van wikkels
De beide kleurenafbeeldingen konden gratis als replica op het formaat 27 bij 33 inches (ca. 68 x 83 cm) worden verkregen door de gebruikers van coal tar soap van de firma Wright, als zij veertig wikkels van de betreffende zeeptabletten instuurden, vergezeld van 9 dimes voor verpakking en verzending (vanuit het buitenland extra). Dat moest naar het adres van de fabrikant, voorafgegaan door "Pictures".
Het bovenste van de beide afgebeelde schilderijen is van Fred Roe (1864-1947) en draagt de titel The Toast is Britain. De afbeelding wordt omschreven als "A delightful portrayal of an incident at a Banquet at which Nelson figures in company with Benjamin West, the great painter."
Het onderste heet Oranges and Lemons, een kinderspel, geschilderd door Sheridan Knowles (1863-1931). Het wordt gekwalificeerd als "Perhaps one of the happiest expressions of children at play in rustic surroundings."

zondag 6 april 2008

Serendipiteit (1) — Het jongensboek Willem Roda uit 1889 van de befaamde natuursbechrijver Eli Heimans


Tijdens een van mijn vele zoekmomenten in de grote hoeveeelheid opruimingsboeken voor de prijs van 50 eurocent op het trottoir voor een antiquariaat en — bij overvolle kratten aldaar ook binnen op stapels — stiet ik zaterdag 5 april tussen flink wat toevoegingen op een paar boeken, die mijn belangstelling zeker meer dan oppervlakkig verdienen. Eén daarvan was het hierboven afgebeelde boek van Eli Heimans (1861-1914), die meer naam heeft gemaakt als natuuronderzoeker en schrijver over al wat leeft en bloeit en andere fenomenen die de natuur ons te bieden heeft, en die dat veelal deed in samenwerking met Jac. Thijsse, zoals een flora en diverse pedagogische werken voor jong en oud, en niet in de laatste plaats voor scholieren en studenten. De grootste bekendheid in kringen van docenten en scholieren hebben die beiden ongetwijfeld overgehouden aan hun Flora.

Deze editie
Heimans schreef dit boek in 1889. Alle illustraties zijn van de Amsterdammer Johan Braakensiek (1858-1940). In de eerste druk is nog sprake van acht houtsneden naar tekeningen van deze in die tijd min of meer 'alomtegenwoordige' schilder, graficus en illustrator. Tevens mag hij worden beschouwd als voorloper van wat later als
politiek cartoonist zou worden gekwalificeerd. In de vierde druk, waarvan het voorplat bovenaan deze bijdrage is afgebeeld, staat alleen vermeld "met teekeningen van Johan Braakensiek", bovendien is deze jeugdroman in die editie voorzien van de ondertitel Een Jongensboek.
Over deze jeugdroman heeft Heimans vermeld dat hij bijna alle daarin beschreven plaatsen zelf heeft bezocht, uitgezonderd het verre Australië, aangezien zijn zomervakantie daaroor te kort was. In een slordige beschrijving op het internet van een latere druk — met daarin een foutief jaartal (ca. 1910) en onjuiste voornaam van de auteur, alsook de mededeling dat het boek zou zijn verschenen in een reeks voor jongens èn meisjes, voorzien van een nieuw voorplat en tekeningen van B. van Vlijmen (daarin afgebeeld)— staat wel een redelijke beschrijving van de inhoud van
Willem Roda.
De eerste druk is uitgekomen bij Tj. Holkema te Amsterdam, in de vierde druk, verschenen in of omstreeks het jaar van overlijden van de auteur, staat reeds de naam van de beide vennoten: Van Holkema en Warendorf. Geheel in de lijn der traditie had ook deze uitgeverij een acrostichon als leuze, die was samengesteld uit de eerste letters in de naam van de zaak: VHEW.
In het Nawoord
Bij den vierden druk meldt de schrijver dat het inmiddels een kwart eeuw was geleden dat het boek "naar den uitgever" ging. Hoewel hij zich had voorgenomen bij zo'n jubileum de nodige aanpassingen te realiseren, had hij er "toch niet noemenswaardin durven schrappen, omdat het in dezen vorm zoo vele duizenden jongelui prettige uren heeft bezorgd".
Eli Heimans besluit dat nawoord met de mededeling dat dit nog altijd het geval is, "zoas ik van tijd tot tijd zonder vragen verneem, en van een kinderboek als zijn de gebruikers toch bij slot van rekening nog beter beoordelaars dan de schrijver zelf." Hij ondertekent die zeven regels op de laatste pagina met E. Hs.


De auteur
Eli Heimans werd in 1860 te Zwolle geboren in een liberaal Joods gezin. Na de lagere school bezocht hij de HBS, die hij niet kon afmaken doordat hij moest meehelpen in het bedrijf van zijn vader. Via de zogenaamde Normaalschool slaagde hij er toch nog in zijn onderwijsakte te behalen, gevolgd door de hoofdakte, die voor wiskunde en nog eens drie voor even zovele vreemde talen. Hij werd onderwijzer te Amsterdam, kwam daar in contact met Jan Ligthart. Zijn kritiek op het traditionele onderwijs kon hij spuien in het pedagogisch tijdschrift Oud en Nieuw, waarvan hij naast C.A.F. Zernike redacteur was geworden. Zo pleitte hij ervoor kinderen niet alleen in de schoolbanken te onderwijzen maar dit ook buiten het schoolgebouw te doen door ze in parken en langs de weg te informeren, en voorts planten en dieren mee in de klas te nemen.
In 1893 is zijn boekje De levende natuur verschenen, gebaseerd op zijn bevindingen in het Amsterdamse Sarphatipark. Het gaf inzicht in het leven van planten en dieren, specifiek voro kinderen die in een grote stad leefden. Het boekje zou uitgroeien tot een omvangrijke, vierdelige handleiding, die in de jaren 1898-1908 is uitgekomen.
Met de publicatie van het kleinere boekje kwam Heimans ook in contact met Jac. P. Thijsse, waarna de beiden gingen samenwerken aan diverse boekjes over dieren en planten, het eerste daarvan rolde in 1894 van de persen. Samen richtten ze het tijdschrift De Levende Natuur op; de eerste aflevering daarvan is in 1896 uitgekomen.
Samen met enkele anderen heeft Heimans in het eerste jaar van de twintigste eeuw, 1901 dus,
de Nederlandse Natuurhistorische Vereniging op. In diverse andere instituties werd zijn medewerking echter geweerd en koos men meestal voor zijn medestrijder Thijsse. Dergelijke boycots meende Heimans te kunnen herleiden tot zijn Joodse afkomst.
Zijn veelzijdigheid kwam verder aan het licht door een geologische publicatie In ons Krijtland dat in 1911 is verschenen, en verder door bijdragen in het weekblad De Groene Amsterdammer, waarin overduidelijk naar voren kwam dat hij zich ook had verdiept in de psychologie.
Tijdens een geologische excursie door de Eifel in de zomer van 1914 werd Eli Heimans getroffen door een hartverlamming.
__________

[
1] Een andere vondst, die een kwalificatie als serendipiteit verdient, gaat over een boek van de Spaanse auteur Vicente Blasco Ibáñez is te vinden op onze zustersite Tempel der Letteren, op zondag 23 maart.
____________
Afbeeldingen
1. Voorplat van de vierde druk van het jongensboek
Willem Roda.
2. Eli Heimans in de juiste entourage: natuur en literatuur.
3. Leus van Heimans' uitgever.
4. Paginagrote kleurenillustratie uit
Hei en Dennen van Heimans en Thijsse, voor het eerst verschenen in 1899 (vierde druk 1921).
5. Voorplat van de reprografische herdruk uit 1971 van het voor het eerst in 1911 uitgegeven boek
In ons Krijtland.

vrijdag 4 april 2008

Liederlijke liederen in één der talrijke Parijse cabarets


De hierboven afgebeelde tekening van de veelzijdige Franse schilder Charles Leandre (1862-1930) is een karikatuur op de somtijds erbarmelijke kwaliteit die in diverse zogenaamde cabarets van de Franse hoofdstad werd geboden. Charles Leandre was een hogelijk gewaardeerde portretschilder, maker van affiches en niet in de laatste plaats een zeer creatieve en veel producerende medewerker van tal van humoristische tijdschriften, zoals het befaamde blad Le rire.
Deze karikatuur is onder meer opgenomen in het Duitse boek Die Frau in der Karikatur Frankreichs, dat in 1907 onder redactie van Gustav Kahn is verschenen bij Hermann Schmidts Verlag te Stuttgart.

De perfecte geluidsweergave in het jaar 1908

De magische grammofoon
In het aprilnummer van Cassell's Magazine in het jaar 1908 heeft David Williamson een geïllustreerd artikel van vier pagina's over The Wonderful Gramophone gepubliceerd. De schrijver begint zijn relaas met erop te wijzen dat zelfs het profetische genie William Shakespeare — die wel een electric girdle om de aardbol 'zag' verschijnen — zich zeker niet had kunnen voorstellen dat er een tijd zou komen waarin niet alleen de menselijke stem, maar tevens alle andere soorten muziek exact zouden kunnen worden gereproduceerd. Dat de streken van de stok van violist Mischa Elman of de geweldige noten uit de keel van Nellie Melba (1861-1931) met een absolute nauwkeurigheid zouden kunnen worden weergegeven, ten faveure van miljoenen mensen, en vooral voor hen die nog nimmer in staat waren geweest om ook maar één van al die grote artiesten van anno toen in levenden lijve mee te maken.


Terugblik

Als we de absoluut onredelijke positie zouden kiezen de superlatieven van april 1908 met onze huidige, duizelingwekkende technologische mogelijkheden te beoordelen, zouden we niet anders kunnen dan meesmuilend en geïrriteerd de schouders op te halen bij het lezen van de bewering dat toen elk mogelijke defect leek te zijn geëlimineerd en het op die basis onmogelijk zou zijn voor iemand, die niet vertrouwd was met het fenomeen grammofoon, te beseffen dat de geluiden die men hoorde, niet de magie van de levensechte soli van 's werelds grootste musici rechtstreeks de luisteraar bereikte, maar dat het om een mechanische weergave zou gaan, aangezien de suggestie van mechanische reproductie zou ontbreken en er wel degelijk sporen van menselijk indivdualisme in de nieuwste grammofoonplaten mee zouden klinken. In zijn extravert-lyrische beschouwing gaat David Williamson zo ver dat hij de bewering opstelt dat zodra de luisteraar een duet van de tenor Enrico Caruso (1873-1921) en de bariton Antonio Scotti (1866-1936) hoorde, hij of zij zich onmiddellijk in Covent Garden Opera House zou wanen.
Hoe dat te rijmen valt met al die miljoenen potentiële luisteraars, die nu juist van zulke evenementen verstoken waren gebleven, is raadselachtig, en daaraan ontbreekt zeker de vereiste journalistieke afstand, maar een halve eeuw later heb ik zelf meegemaakt hoe daverend opgetogen velen waren met het fenomeen full frequency stereophonic sound, en hoe zeer hebben we allen die fase achter ons gelaten.
____________
Afbeeldingen
1. Nellie Melba, geschilderd door Henry Walter Barnett (1862-1934).
2. Violist Micha Elman met viool, strijkstok en grammofoon.
3. Bariton Antonio Scotti.